Doelgroep en toeleiding

Voor- en vroegschoolse educatie is bedoeld voor peuters en kleuters met een onderwijsachterstand of een risico daarop. Landelijk wordt op basis van CBS-data en aan de hand van vier indicatoren een inschatting gegeven van de risico’s op onderwijsachterstanden in een gemeente. De verdeling van de Rijksmiddelen voor GOAB is hierop gebaseerd. De vier indicatoren (sinds 2019) zijn:

  • Opleidingsniveau beide ouders
  • Land van herkomst van beide ouders
  • Verblijfsduur van de moeder in Nederland
  • Gezin in schuldsanering (ja/nee)

Wat moet

Volgens de wet moeten gemeenten samen met het onderwijs en de kinderopvang jaarlijks vaststellen welke kinderen in aanmerking komen voor voorschoolse educatie (WPO artikel 160). Dit staat in een doelgroepsdefinitie waaruit blijkt welke kinderen in aanmerking komen voor een verrijkt (taal)aanbod. Ook moeten gemeenten met onderwijs en kinderopvang afspraken maken over de toeleiding van deze kinderen naar het voorschools aanbod.

De definitie gaat in veel gemeenten uit van achtergrondkenmerken van de ouders en/of de peuter, zoals bijvoorbeeld opleidingsniveau van de ouder(s) of primaire verzorger(s), en volgt daarmee de indicatoren van het CBS. Deze indicatoren zijn overigens geen verplichte basis voor de eigen gemeentelijke doelgroepdefinitie. Wel geven deze achtergrondkenmerken een indicatie van de risico’s op een onderwijsachterstand, waardoor extra inzet via VVE te rechtvaardigen is.

Definitie doelgroepkleuter
Er zijn geen wettelijke bepalingen dat een gemeente een definitie moet hanteren voor ‘doelgroepkleuter’. Alleen als de gemeente hier expliciet afspraken over heeft gemaakt met schoolbesturen, bijvoorbeeld in het kader van het formuleren van vve-resultaatafspraken, is dit aanleiding om deze doelgroepdefinitie mee te wegen in het oordeel ‘goed’ bij de Onderwijsinspectie. Hierbij kan het gaan om een doelgroepdefinitie die is gebaseerd op de CBS criteria, maar het kan ook gaan om andere of aanvullende criteria.  

De toeleiding naar het voorschools aanbod verloopt via verschillende kanalen. Het consultatiebureau (of het CJG of de JGZ) bepalen op basis van de gemeentelijke doelgroepdefinitie en geverifieerde instrumenten of een peuter een (risico op een) onderwijsachterstand heeft. In een gesprek met de ouder(s) geeft het consultatiebureau informatie over het voorschools aanbod. Een ouder kan zich daarna aanmelden bij een voorschoolse locatie.

Hoe doen anderen het?

Er zijn talloze criteria die gemeenten gebruiken om de doelgroep te definiëren, zoals:

  • Opleidingsniveau ouders of verzorgers
  • Taal- of speelarme omgeving (vast te stellen tijdens huisbezoek)
  • Taalontwikkeling (Van Wiechenonderzoek/arts consult)
  • Specifieke criteria zoals dat de omstandigheden waarin het kind opgroeit niet optimaal zijn voor een goede ontwikkeling
  • Als een kind al op de kinderopvang zit, kan een pedagogisch medewerker alsnog een verzoek doen om een vve-indicatie als daartoe aanleiding is.

Als het gaat om toeleiding, zijn er steeds meer gemeenten die het toeleidingsproces actief volgen. De indicatiestellers (of een VVE-coördinator) bellen bijvoorbeeld ouders na om te vragen of er nog vragen zijn en of zij zijn aangemeld bij een voorschoolse voorziening. Andere gemeenten gebruiken een monitor die inzicht geeft in het aantal peuters met een indicatie en het aantal peuters dat is aangemeld voor het aanbod van voorschoolse educatie.

Bereik gaat over het aantal kinderen dat daadwerkelijk heeft deelgenomen aan voorschoolse educatie. Veel gemeenten streven naar een bereik van rond de 90/95%, terwijl uit lokale monitors grofweg blijkt dat dit veelal rond de 70-85% ligt. In grote gemeenten ligt dit percentage vaak nog iets lager. Landelijke cijfers van de Inspectie lijken vrij stabiel te duiden op ongeveer 80% bereik. Om het bereik te vergroten, geven gemeenten aandacht aan de toeleiding en informatievoorziening voor ouders.

Om de toeleiding nog verder te versterken, zijn er gemeenten die de informatie aan ouders over VVE herzien. De gemeenten Enschede en Haarlem hebben deze informatievoorziening bijvoorbeeld onlangs vernieuwd.

 

Weten wat werkt

Bij het bepalen van een (risico op een) onderwijsachterstand gebruikt de indicatiesteller (het CJG, consultatiebureau (CB) of de JGZ) diverse instrumenten die een taal- en/of ontwikkelingsachterstand voorspellen. 

Het NCJ beheert een database waarbij ook de betrouwbaarheid van deze instrumenten wordt beschreven. 

Er zijn diverse toeleidingsprogramma’s met verschillende doelstellingen. Enkele zijn ook opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. Voorbeelden van toeleidingsprogramma’s zijn: speelgroepen (met als doel doorstroom naar voorschoolse educatie), Opstapje (met als subdoel toeleiding naar voorschoolse educatie.

Op de website van de Rijksoverheid vind je meer informatie over de doelgroep en toeleiding. Ook is er een handreiking Doelgroepdefinitie ontwikkeld.