Voor- en vroegschoolse educatie is bedoeld voor peuters en kleuters met een onderwijsachterstand of een risico daarop. Landelijk wordt op basis van CBS-data en aan de hand van vier indicatoren een inschatting gegeven van de risico’s op onderwijsachterstanden in een gemeente. De verdeling van de Rijksmiddelen voor GOAB is hierop gebaseerd. De vier indicatoren die voor de verdeling van de Rijksmiddelen gebruikt worden, zijn:
Volgens de wet moeten gemeenten samen met het onderwijs en de kinderopvang jaarlijks vaststellen welke kinderen in aanmerking komen voor voorschoolse educatie (WPO artikel 160 artikel 1). Dit staat in een doelgroepsdefinitie waaruit blijkt welke kinderen in aanmerking komen voor een verrijkt (taal)aanbod. Ook moeten gemeenten met onderwijs en kinderopvang afspraken maken over de toeleiding naar het voorschools aanbod.
De definitie gaat veelal uit van achtergrondkenmerken van de ouders en/of de peuter, zoals bijvoorbeeld opleidingsniveau van de ouder(s) of primaire verzorger(s), en volgt daarmee de indicatoren van het CBS. Deze indicatoren zijn overigens geen verplichte basis voor de eigen gemeentelijke doelgroepsdefinitie. Wel geven deze achtergrondkenmerken een indicatie van de risico’s op een onderwijsachterstand, waardoor extra inzet via VVE te rechtvaardigen is.
Definitie doelgroepkleuter
Er zijn geen wettelijke bepalingen dat een gemeente een definitie moet hanteren voor ‘doelgroepkleuter’. Alleen als de gemeente hier expliciet afspraken over heeft gemaakt met schoolbesturen, bijvoorbeeld in het kader van het formuleren van vve-resultaatafspraken, is dit aanleiding om deze doelgroepdefinitie mee te wegen in het oordeel ‘goed’ bij de Onderwijsinspectie. Hierbij kan het gaan om een doelgroepdefinitie die is gebaseerd op de CBS criteria, maar het kan ook gaan om andere of aanvullende criteria.
De toeleiding naar het voorschools aanbod verloopt via verschillende kanalen. Het consultatiebureau (of het CJG of de JGZ) bepalen op basis van de gemeentelijke doelgroepsdefinitie en geverifieerde instrumenten of een peuter een (risico op een) onderwijsachterstand heeft. In een gesprek met ouder(s) geeft het consultatiebureau informatie over het voorschools aanbod. Een ouder kan zich daarna aanmelden bij een voorschoolse locatie.
Er zijn talloze voorbeelden van criteria die gemeenten gebruiken om de doelgroep te definiëren. Een voorbeeld is:
Als het gaat om toeleiding, zijn er steeds meer gemeenten die het toeleidingsproces actief volgen. De indicatiestellers (of een VVE-coördinator) bellen bijvoorbeeld ouders na om te vragen of er nog vragen zijn en of zij zijn aangemeld bij een voorschoolse voorziening. Andere gemeenten gebruiken een monitor die inzicht geeft in het aantal peuters met een indicatie en het aantal peuters dat is aangemeld voor het aanbod van voorschoolse educatie.
Om de toeleiding nog verder te versterken, zijn er gemeenten die de informatie aan ouders over VVE herzien. De gemeenten Enschede en Haarlem hebben deze informatievoorziening bijvoorbeeld onlangs vernieuwd.
Bij het bepalen van een (risico op een) onderwijsachterstand gebruikt de indicatiesteller (het CJG, consultatiebureau (CB) of de JGZ) diverse instrumenten die een taal- en/of ontwikkelingsachterstand voorspellen.
Het NCJ beheert inmiddels een database waarbij ook de betrouwbaarheid van het instrument wordt beschreven.
In de voorschoolse instellingen is er verschil in het gerealiseerde aanbod en het gerealiseerde bereik. Met het gerealiseerde aanbod bedoelen we het aantal kindplaatsen met voorschoolse educatie in een gemeente: voor hoeveel kinderen is er in principe een vve-plek. Bereik gaat over het aantal kinderen dat daadwerkelijk heeft deelgenomen aan voorschoolse educatie. Veel gemeenten streven naar een bereik van rond de 90/95%, terwijl uit lokale monitors grofweg blijkt dat dit veelal rond de 70-85% ligt. In grote gemeenten ligt dit percentage vaak nog iets lager. Het pre-COOL onderzoek geeft een indicatie van het bereik op landelijk niveau. Bijna 90% van de kinderen in dat onderzoek gaat naar een voorschoolse voorziening (Leseman en Veen, 2016). Om het bereik te vergroten, geven gemeenten aandacht aan de toeleiding en informatievoorziening voor ouders. Er zijn diverse toeleidingsprogramma’s met verschillende doelstellingen. Enkele zijn ook opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies. Voorbeelden van toeleidingsprogramma’s zijn: speelgroepen (met als doel doorstroom naar voorschoolse educatie), Opstapje (met als subdoel toeleiding naar voorschoolse educatie.
Op de website van de Rijksoverheid vind je meer informatie over de doelgroep en toeleiding. Ook is er een handreiking Doelgroepdefinitie ontwikkeld.