Het Rijk investeert veel geld in het verminderen van taalachterstand bij jonge kinderen (circa € 850 miljoen per jaar, waarvan € 520M voor gemeenten en € 330M voor scholen). Er zijn landelijke onderzoeken, zoals pre-COOL om te onderzoeken wat deze investeringen opleveren.
Het Rijk vindt het echter ook van belang dat op lokaal niveau de discussie over de opbrengsten van vve besproken worden. Daarom is in 2010 een wettelijke verplichting opgenomen (WPO artikel 160), dat gemeenten en schoolbesturen afspraken maken over de resultaten van vroegschoolse educatie in relatie tot de ontwikkeling van kinderen. Resultaten gaan volgens de Staatscourant 2023 over de gewenste invloed van vroegschoolse educatie op de ontwikkeling van jonge kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. Welke resultaten dit zijn, verschilt per school en gemeente. De scholen en schoolbesturen leveren concrete gegevens aan, zodat voor de gemeente duidelijk is in hoeverre de resultaatafspraken bereikt worden.
De meerwaarde van het maken van resultaatafspraken is dat hiermee de dialoog over de opbrengsten van vve gevoerd kan worden. Sinds de financiering en regelgeving van vve in 2006 is opgeknipt, ontvangen gemeenten de middelen voor voorschoolse educatie en de schoolbesturen voor vroegschoolse educatie. De resultaatafspraken bieden de mogelijkheid voor gemeenten om een gesprek aan te gaan over de invulling van de vroegschoolse educatie. Hierover zijn immers, in tegenstelling tot de voorschoolse educatie, geen kwaliteitseisen gesteld door het Ministerie. Indien de opbrengsten vroegschoolse educatie achter blijven bij de verwachtingen, is het vervolgens mogelijk om de dialoog te voeren over de kwaliteit van de uitvoering van vroegschoolse educatie en/of over de doorgaande leerlijn vve. Dit past ook goed in het streven om meer opbrengstgericht te werken in het onderwijs.
Artikel 160 van de WPO lid 1b stelt dat Burgemeester en wethouders minstens een keer per jaar overleg voeren en zorg dragen voor het maken van afspraken over de resultaten van vroegschoolse educatie. Artikel 160 artikel 2 lid b zegt dat Burgemeester en Wethouders deze afspraken moeten maken met de bevoegde gezagsorganen van scholen. Verder staat dat alle partijen meewerken aan de totstandkoming van de afspraken.
Toelichting bij wettelijke verplichting in 2010
In de memorie van toelichting staat dat de afspraken op het gebied van vroegschoolse educatie over de resultaten gaan die scholen bereiken op het terrein van vroegschoolse educatie. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het aantal kinderen dat een niveau stijgt, het aantal kinderen dat bijvoorbeeld minimaal op niveau C zit of afspraken over de minimale woordenschat aan het einde van groep 2. Het is aan de scholen om voor het bereiken van die resultaten de weg daarnaar toe te kiezen. Afspraken over resultaten zijn verplicht; afspraken over het “hoe” dus niet. Gemeenten en scholen blijven altijd vrij om alsnog afspraken te maken over het ‘hoe’, zoals het soort vve-programma of het aantal leerkrachten voor de groep of de organisatie van ouderbetrokkenheid. Daarnaast hebben gemeenten de ruimte om scholen bij deze afspraken te ondersteunen met het geld dat zij ter beschikking hebben voor het onderwijsachterstandenbeleid.
De handreiking Meten van resultaatafspraken vve laat zien op welke wijze in de praktijk gewerkt kan worden aan de resultaatafspraken. In het bijbehorende format zijn mogelijke voorbeelden van uitwerking opgenomen. We maken daarbij onderscheid tussen:
Bij de resultaatafspraken wordt op lokaal niveau altijd getracht enig zicht te krijgen op de effecten van vve in de eigen gemeente. Het is aanvullend goed te weten dat er ook op landelijk niveau een wetenschappelijk groot onderzoek is gedaan naar de effecten van vve op de ontwikkeling van de kinderen. De uitkomsten van dit landelijk onderzoek staan hier weergegeven, zodat gemeenten hier desgewenst naar kunnen verwijzen.
In 2023 deed de Onderwijsinspectie een verdiepend onderzoek naar de resultaatafspraken. De uitkomsten zijn opgenomen in het rapport ‘Lokale educatieve agenda voor en vroegschoolse educatie’ vanaf pagina 31. De Onderwijsinspectie concludeert:
De Onderwijsinspectie doet de volgende aanbevelingen (najaar 2024 volgt reactie van kabinet):
In 2019/2020 onderzocht de Onderwijsinspectie de naleving van de resultaatafspraken bij 16 gemeenten. Zij constateren dat het voor gemeenten lastig is de wettelijke verplichting na te komen. ‘In de praktijk blijkt het moeilijk tot afspraken te komen en deze vervolgens daadwerkelijk na te komen. Gemeenten kunnen richting de schoolbesturen en de vroegscholen niet sturen zoals ze dat bij de voorschoolse educatie wel kunnen. Scholen hebben bovendien elk hun eigen kindvolgsystemen en kleutertoetsen worden afgeschaft, waardoor het moeilijk wordt gemeentelijke afspraken te maken. Om de aangeleverde resultaatafspraken te kunnen analyseren, hebben gemeenteambtenaren ook onderwijskundige kennis nodig. Het blijkt ingewikkeld de informatie die er soms wel is, te duiden. Tot slot zien we ook voor het toezicht op de resultaatafspraken een punt van aandacht. We spreken [nu – red.] alleen de gemeente aan op het niet maken van resultaatafspraken, terwijl de houders en schoolbesturen ook een rol hebben in het bereiken van de gezamenlijke doelen.’ Zie hier voor het complete rapport.