Bij het toezicht op de voor- en vroegschoolse educatie in GOAB-gemeenten wordt het Interbestuurlijk toezichtkader 2023 gebruikt. De inspectie houdt interbestuurlijk toezicht op de taken van gemeenten die voortkomen uit de wet- en regelgeving rondom kinderopvang en onderwijsachterstandenbeleid, waaronder voor- en vroegschoolse educatie (vve). Het toezicht op de taken van gemeenten valt onder interbestuurlijk toezicht en is anders ingericht dan bestuurs- en instellingstoezicht voor het onderwijs.
De taken waar de inspectie toezicht op houdt, vallen onder de twee onderstaande hoofdcategorieën.
Toezicht en handhaving kinderopvang
De gemeente borgt en bevordert een veilige en kwalitatief hoogstaande kinderopvang voor kinderen van nul tot en met twaalf jaar – opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Het doel van de Wet kinderopvang (Wko) is om de kwaliteit van de kinderopvang te waarborgen, de ontwikkeling van kinderen te bevorderen en de arbeidsparticipatie van ouders te verhogen.
Jaarlijks overleg rond het onderwijsachterstandenbeleid
De gemeente organiseert minimaal een keer per jaar een overleg met de besturen van het funderend onderwijs (het basisonderwijs en voortgezet onderwijs) en de houders van de kinderopvangvoorzieningen. Het doel hiervan is om gezamenlijk afspraken te maken over het bevorderen van integratie, het voorkomen van segregatie, het bestrijden van onderwijsachterstanden en het afstemmen van de inschrijvings- en toelatingsprocedures. Het streven hierbij is dat de afspraken zoveel mogelijk meetbare doelen bevatten. De voor- en vroegschoolse educatie heeft een bijzondere plek binnen de doelen van het onderwijsachterstandenbeleid. De vve is bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar oud die vanwege kenmerken in hun sociaaleconomische omgeving een verhoogd risico op onderwijsachterstand lopen, ook wel doelgroepkinderen genoemd. Het doel van de vve is om kinderen met een verhoogd risico op een onderwijsachterstand een betere start in groep 3 van de basisschool te geven. Voorschoolse educatie is gericht op kinderen tussen 2,5 en 4 jaar oud en wordt uitgevoerd in kinderdagverblijven. Vroegschoolse educatie is gericht op kinderen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs en wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de onderwijsbesturen. De subtaken van de gemeenten voor de vve zijn via aanvullende regelgeving vastgelegd: de gemeente heeft als taak om in overleg met de houders van kinderopvangvoorzieningen voldoende aanbod voor voorschoolse educatie te organiseren. Daarnaast is het de taak van de gemeente om met de houders van kinderopvangvoorzieningen en de besturen voor primair onderwijs afspraken te maken over de doelgroepdefinitie, de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie en de beoogde resultaten daarvan.
Hoe het onderzoek voorschoolse educatie wordt uitgevoerd, staat beschreven in bijlage 5 van het waarderingskader van het Onderzoekskader 2021 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs (versie 2025).
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) (artikel 15i) staat beschreven dat de inspectie op de locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie onderzoek kan verrichten naar:
• de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie;
• het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid;
• de kwaliteit van de educatie;
• de ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen;
• kwaliteitszorg;
• de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.
Een onderzoek op locatieniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar wordt op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). De inspectie stuurt een afschrift van het rapport naar de gemeente.
De Onderwijsinspectie gebruikt het Onderzoekskader 2021 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs (versie 2025). Vroegschoolse educatie wordt onderzocht in de reguliere onderzoeken op basisscholen, met gebruik van het reguliere waarderingskader primair onderwijs (hoofdstuk 5) en volgens de werkwijze voor thematische onderzoeken of onderzoeken op schoolniveau (hoofdstuk 7).
Het (jaarlijkse) toezicht op de basisvoorwaarden voorschoolse educatie, zoals beschreven in het gelijknamige Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, vindt plaats door de GGD.
Als een locatie van de gemeente subsidie ontvangt voor voorschoolse educatie, dan registreert de gemeente dit in het Landelijk Register Kinderopvang. De GGD onderzoekt of de locatie voldoet aan het besluit. De beroepskrachten die de voorschoolse educatie geven, dienen naast een voor kinderopvang geschikt diploma te beschikken over een certificaat voor het geven van voorschoolse educatie. Ook moeten de beroepskrachten beschikken over ten minste taalniveau 3F op de onderdelen Mondelinge taalvaardigheid en Lezen. Het pedagogisch beleid beschrijft de wijze waarop voorschoolse educatie wordt aangeboden en het opleidingsplan legt uit hoe de kennis en vaardigheden van de beroepskrachten met betrekking tot de voorschoolse educatie worden onderhouden en verder ontwikkeld. Zowel het pedagogisch beleid als het opleidingsplan moeten bekend zijn bij de beroepskrachten, worden uitgevoerd en jaarlijks worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Sinds 1 augustus 2020 is het aanbod VE voor kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar minimaal 960 uur in anderhalf jaar, oftewel gemiddeld 16 uur per week. Per dag is het voorschools aanbod maximaal zes uur.
De GGD beoordeelt of locaties aan de eisen van het besluit voldoen. In sommige gemeenten kijkt de GGD ook meer inhoudelijk naar de kwaliteit van de voorschoolse educatie.
De Inspectie van het Onderwijs is ook bevoegd om toezicht te houden op deze voorwaarden, maar doet dit alleen als er signalen zijn die dat noodzakelijk maken.
Zie voor meer informatie de brochure voor houders in de kinderopvang Toezicht en handhaving kinderopvang van GGD GHOR Nederland.
De Wet kinderopvang vormt de basis, het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 4a) schrijft concreet voor wat er in het pedagogisch beleidsplan moet staan. De houder beschrijft in het pedagogisch beleidsplan op zo concreet en toetsbaar mogelijke wijze:
a. de voor het kindercentrum kenmerkende visie op de voorschoolse educatie en de wijze waarop deze visie is te herkennen in het aanbod van activiteiten,
b. de wijze waarop de ontwikkeling van het jonge kind wordt gestimuleerd, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling,
c. de wijze waarop de ontwikkeling van peuters wordt gevolgd en de wijze waarop het aanbod van voorschoolse educatie hierop wordt afgestemd,
d. de wijze waarop de ouders worden betrokken bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen,
e. het inrichten van een passende ruimte waarin voorschoolse educatie wordt verzorgd en het beschikbaar stellen van passend materiaal voor voorschoolse educatie, en
f. de wijze waarop wordt vormgegeven aan de inhoudelijke aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en aan een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.
De houder geeft uitvoering aan het pedagogisch beleidsplan, evalueert de uitvoering jaarlijks, en stelt het plan zo nodig aan de hand hiervan bij.
De gesubsidieerde aanbieder van voorschoolse educatie moet regelen dat de uren van de pedagogisch beleidsmedewerker/coach (10 uur per doelgroeppeuter) op een juiste manier worden ingezet. De gemeente is eindverantwoordelijk als het gaat om voldoende inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker/coach in de ve.
Dit is geregeld via een gewijzigd Besluit kwaliteit voorschoolse educatie van 20 september 2019. In deze handreiking van het GOAB-ondersteuningstraject staat meer informatie over de inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker/coach in de voorschoolse educatie.
Ja, dit mag. De GGD vraagt, op wettelijke basis, altijd naar de stand van zaken (het aantal doelgroeppeuters per locatie) op 1 januari. Meestal worden subsidies aan dezelfde peildatum gekoppeld, maar niet in alle gemeenten is dit het geval. Dat betekent echter wel dat de aanbieder meer moet bijhouden en ook in de verantwoording richting de gemeente en de GGD kan dit mogelijk tot verwarring leiden. Het is dus zeker niet verboden om een afwijkende peildatum te hanteren, maar het kan dan dus zijn dat de werkelijk gevraagde inzet in uren iets hoger is, want dan is enkel peildatum 1 januari leidend. Dit is achteraf recht te trekken bij de subsidieverantwoording.
Nee, dit is niet verplicht. Gemeenten en ve-aanbieders mogen dit zelf bepalen, zolang de kwaliteit van voorschoolse educatie maar voorop blijft staan. Voorschoolse educatie mag dus worden aangeboden in verticale groepen met kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar, waaraan ook doelgroeppeuters deelnemen.
Dit brengt voor de pedagogisch professionals wel extra uitdagingen met zich mee: de behoeften van jonge en oudere kinderen is verschillend. Het is van belang dat er dan extra (kleine kring)activiteiten zijn met tijd en aandacht voor doelgerichte ontwikkelingsstimulering voor de doelgroeppeuters, bijvoorbeeld aangevuld met één-op-één tutoring.