Goa-middelen

Dit is naar verwachting in september 2025. Dan wordt de beschikking van het definitieve bedrag van 2025 en het voorlopige bedrag van 2026 gepubliceerd.

Uit de informatie van OCW die nu bekend is, volgt dat de GOAB-middelen in 2026 via een specifieke uitkering wordt uitbetaald. Dit is in een Algemeen Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgelegd. Omzetting naar de aangekondigde gemeentefondsuitkering vergt een wetswijziging. Dit kan op z’n vroegst in 2027 gerealiseerd worden.

Ja, dat klopt. Je kunt het de hele periode 2023 – 2026 gebruiken.

Voor het vaststellen van de budgetten wordt gebruik gemaakt van de score op de teldatum één jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar en van de score twee jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar. Voor 2026 is dat dus 1 februari 2024 en 1 februari 2025. 

Correcties van je besteedde GOAB-budget van het jaar ervoor mag je nog steeds doen. Zie ook pagina 170-172 van de Invulwijzer SiSa uit 2023.

Er is geen sprake van een standaard jaarlijkse indexatie. In de rijksbegroting wordt vastgelegd of er loon- en prijsbijstelling gaat plaatsvinden. Zo ja, dan wordt dat ook toegepast op de GOAB-middelen. De afgelopen jaren was dat het geval. 

Ja, GOAB-middelen mogen ook aan ambtelijke uren worden besteed. Daar is vanuit het Rijk geen percentage voor gegeven. De uiteindelijke goedkeuring van de besteding ligt bij de accountant van de gemeente. Stem dus eventueel van tevoren deze besteding af met de accountant.

Er zijn drie inhoudelijke onderdelen waar de GOAB-middelen aan mogen worden uitgegeven. Dit zijn 1) voorschoolse educatie, 2) activiteiten voor doelgroepleerlingen in het basisonderwijs en 3) (resultaat)afspraken rond voor- en vroegschoolse educatie. De belangrijkste vuistregel is dat de financiering van de verplichte onderdelen voorop staat. Dit zijn het organiseren van een kwantitatief en kwalitatief goed voorschools aanbod van 960 uur voor doelgroeppeuters in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar, de inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker/coach in de voorschoolse educatie volgens een urennorm (10 uur per doelgroeppeuter) en de (resultaat)afspraken rond de voor- en vroegschoolse educatie.

Daarna is het mogelijk om middelen uit te geven aan andere GOAB-activiteiten, zoals ouderbetrokkenheid, zomerscholen en schakelklassen. Daartoe behoren ook ambtelijke capaciteit of externe inhuur.

Meer informatie over de inzet van de middelen vind je in deze brochure van het GOAB-consortium.

Ja, dat mag, mits de norm van 960 uur tussen 2,5 en 4 jaar gehaald wordt. Als voorbeeld: als een gemeente in overleg met de aanbieders bepaalt dat alle 2- tot 4-jarigen 40 weken per jaar 16 uur een voorschools aanbod krijgen, dan voldoen ze hiermee dus aan de nieuwe eis van 960 uur vanaf 2,5 jaar. Gemeenten kunnen het deel van de 2- tot 2,5-jarigen ook verantwoorden onder GOAB, dit valt onder de lokale vrijheid van de inrichting van voorschoolse educatie.

Er is vanuit het Rijk gesteld dat ouders altijd een vorm van ouderbijdrage moeten betalen. Zie artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en dit artikel. Wel zou je de bijdrage voor specifieke groepen, zoals statushouders of ouders onder een bepaald (verzamel)inkomen (bijvoorbeeld < 130% van het sociaal minimum), nog verder kunnen verlagen.

Gemeenten hebben de mogelijkheid om bepaalde groepen ouders een kwijtschelding te geven voor de ouderbijdrage, ook als zij recht hebben op kinderopvangtoeslag. Daarmee kunnen gemeenten bijvoorbeeld ‘gratis’ dagdelen aan alle ouders van doelgroeppeuters schenken. Veel gemeenten laten ouders van doelgroeppeuters geen ouderbijdrage betalen voor het derde en vierde dagdeel, zo blijkt uit dit rapport uit 2023. Daarmee wordt de financiële drempel verlaagd, het doelgroepbereik verhoogd. Zie ook de Wet Kinderopvang artikel 1.13.

In principe is dit niet mogelijk. De GOAB-middelen moeten aan voorschoolse educatie besteed worden. Echter, als het betreffende kind (ook) voldoet aan de doelgroepdefinitie en -criteria van voorschoolse educatie van de gemeente (het kind heeft dus een indicatiestelling), dan kan het wel. 

Dit is afhankelijk van de financieringssystematiek waarmee gewerkt wordt. Bij een individuele systematiek mag het niet, bij een groepssystematiek mag het wel. Als de   financiering volgens een geld-volgt-peuter-systematiek is georganiseerd, dan mag dit niet. Je bekostigt dan rechtstreeks individuele reguliere peuters, en dat mag niet binnen de regeling. Werk je met groepsfinanciering? Dan kun je een volledige (gemengde) groep, bestaande uit doelgroeppeuters en reguliere peuters, bekostigen vanuit de GOAB-middelen. De financiering is dan namelijk meer gericht op het voorschoolse aanbod dan op de bekostiging van individuele peuters. De groepsfinanciering moet dan wel voor alle ve-groepen gelden.

Het aanbod voor reguliere peuters kan natuurlijk wel gewoon uit de gemeentelijke middelen en/of Asscher-middelen (specifiek bedoeld voor niet-toeslaggerechtigde ouders van reguliere peuters) worden gefinancierd. 

Ja, dat mag. Ve-aanbod in de kinderdagopvang (in horizontale en/of verticale groepen) is in veel gemeenten gebruikelijk en wordt vaak apart gesubsidieerd, zo blijkt uit dit rapport uit 2023. Er zijn immers ook doelgroeppeuters met ouders die allebei werken, zij hebben vaak meer opvanguren nodig dan (kortdurende) peuteropvang doorgaans biedt. In de Wet op het primair onderwijs (WPO) staat dat voorschoolse educatie aangeboden moet worden in een kindcentrum, en daar vallen ook kinderdagverblijven onder.

Nee, dit is niet verplicht, maar logisch is het wel. 

Nadere toelichting: een manier om structureel bij te dragen aan de scholing en continue professionalisering van pedagogisch professionals en/of pedagogisch beleidsmedewerkers/coaches in de voorschoolse educatie is om daar een bedrag voor op te nemen in de ve-subsidie (in het ‘koptarief’). Zo worden alle ve-aanbieders gelijk behandeld, en kunnen ze zelf de professionaliseringsactiviteiten kiezen waar behoefte aan is.

Een andere mogelijkheid is om een bijdrage te leveren aan de scholingskosten van pedagogisch professionals en/of pedagogisch beleidsmedewerkers/coaches in de vorm van cofinanciering, waarbij de ve-aanbieder zelf ook meebetaalt. Het is dan wel belangrijk om alle aanbieders in de gemeente daarin gelijk te behandelen (‘level playing field’).

Het is in elk geval goed om het gesprek over voortdurende professionalisering van personeel aan te gaan met de ve-aanbieders: welke wensen en behoeften zijn er? Hoe kan dit de kwaliteit van voorschoolse educatie versterken? Kunnen ze zelf een bijdrage leveren? Kan er gezamenlijke scholing ingekocht worden (schaalvoordeel)?

Ook als er (tijdelijk) geen budget is voor professionaliseringsactiviteiten is het belangrijk om het hier met elkaar over te hebben, bijvoorbeeld in de gemeentelijke vve-werkgroep. 

Lees er meer over in de GOAB-brochure (p.5).

Vanuit het GOAB-budget mag de huur van een locatie vergoed worden. Zie hiervoor ook de brochure over de inzet van de GOAB-middelen van het ondersteuningstraject. Dit kan bijvoorbeeld onderdeel zijn van de opbouw van de gemeentelijke subsidie van voorschoolse educatie (de subsidie die boven op het maximum fiscaal uurtarief kinderdagopvang nodig is om de kwaliteit van voorschoolse educatie mogelijk te maken). Ook de inrichting van de locatie kan hieruit bekostigd worden, zodat deze geschikt is voor het verzorgen van een voorschools aanbod. Let hierbij op de volgende punten:

  • Gemeenten mogen huurprijzen compenseren vanuit het GOAB-budget, maar dan geldt wel dat zij dit voor iedere aanbieder gelijk moeten aanbieden (‘level playing field’);
  • De huurprijs-compensatie zit meestal in de gemeentelijke subsidie van voorschoolse educatie verdisconteerd. Niettemin kunnen gemeenten ook aanvullend een aparte regeling huurprijs-compensatie maken, waarin geformuleerd staat welke compensatie de gemeente biedt. Alle aanbieders hebben hier recht op.

Zelf bouwen kan niet worden bekostigd vanuit het GOAB-budget.

Het is mogelijk om het GOAB-budget te gebruiken voor bepaalde situaties omtrent het vervoeren van leerlingen. Denk aan NT2-leerlingen die naar een (bovenschoolse) taalklas gebracht moeten worden. Immers, zonder vervoer kunnen leerlingen wellicht niet deelnemen. Ook vervoer naar andere educatieve bestemmingen mag bekostigd worden, zolang het gaat om doelgroepleerlingen en de activiteit past binnen het GOAB.

Let op: vermijd hierbij het gebruik van de term ‘leerlingenvervoer’, aangezien hiervoor aparte wet- en regelgeving geldt. Een term als ‘taalklasvervoer’ is wellicht een betere optie. Stem dit echter altijd af met de gemeentelijke accountant.

Meer informatie over dit onderwerp is te vinden op de VNG-website of maak gebruik van deze brochure  over de inzet van de GOAB-middelen.

Ja. In de Wet op Primair Onderwijs (WPO) staat in artikel 163 dat gemeenten het geld krijgen voor uitvoering van de verplichtingen voortkomend uit wetsartikelen 158, 159 en 160. In die wetsartikelen wordt gesproken over ‘scholen’. De definitie daarvan is een reguliere basisschool of een school voor speciaal basisonderwijs (sbo), beide schooltypen vallen onder het primair onderwijs (po). Dit geldt overigens niet voor het speciaal of gespecialiseerd onderwijs (so), dat valt onder de Wet op de expertisecentra (WEC).

Nee. Je mag de financiële middelen alleen inzetten voor activiteiten die de overgang van doelgroepleerlingen van het primair onderwijs (po) naar het voortgezet onderwijs (vo) bevorderen, maar niet voor het vo zelf. Een deel van de scholen voor vo krijgt eigen financiële middelen via de Regeling onderwijskansen.

Informatie over de financiële middelen die de schoolbesturen van basisscholen ontvangen voor het bieden van gelijke kansen is te vinden in de kennisbank van de site van het GOAB-ondersteuningstraject.